toegespitst op de strijd tegen bacteriën aangezien ze ver- antwoordelijk zijn voor een belangrijke morbiditeit en te leven en hebben andere levensvormen nodig om te overleven, maar dit gebeurt zeker niet altijd pathogenetisch. De cyanobac- terie of blauwalg bijvoorbeeld is ondertussen meer dan 4 miljoen jaar oud en nog steeds op aarde aanwezig. Ze vond een manier om zonne-energie op te slaan en verbranding van deze reserves leverde ook 's nachts energie op. Verder ontwikkelde ze processen als fermentatie en respiratie die men nog terugvindt bij eukaryo- ten en planten. De bacterie was er eerst en daarna kwam de mens, die echter vanaf het begin werd gekoloniseerd. dat ze geen kern hebben. Ze bezitten een beperkt aantal genen (500- 5000) en door het gebrek aan reserves zijn ze verplicht om in ge- meenschap leven. Ze kunnen zich beter aanpassen dan wij aan een veranderende externe omgeving. Eukaryoten daarentegen hebben een veel groter genoom en kunnen gemakkelijk op zichzelf over- leven. Bacteriën zoals mitochondria of chloroplasten, die zich ge- durende vele miljoenen jaren aanpasten aan symbiose met eukaryo- ten, bevatten zeer weinig proteïne-coderende genen. Dat is ook het geval voor de obligaat in symbiose levende microben bij insecten, Carsonella en Sulcia, die slechts ongeveer 200 proteïne-coderende genen hebben. Het probleem ligt bij de vrij levende bacteriën. Veel van de potentieel pathogene bacteriën, klebsiella, Salmonella, E Coli en bacteroides fragilis hebben grote genomen, meer reserve en zijn voor hun overleving niet afhankelijk van symbiose. De kans gen die noodzakelijk zijn voor het leven." metabool orgaan werken. in het proximale colon worden onverteerde substraten door bacteriën omgezet tot korteke- tenvetzuren die geabsorbeerd kunnen worden. in het distale colon, waar er nog weinig vezelsubstraat voor handen is, bestaat de voornaamste bacteriële activiteit uit anaerobe degradatie van proteïnen. De darmmucosa is tevens het venster waardoor het immuunsysteem naar de externe wereld kijkt. infecties en vaccinaties bepalen ook de ontwikkeling en werking van het immuunsysteem, maar dit is een vrij sporadisch gebeuren. Het immuunsysteem leert vooral zeer veel van de diversiteit van ge- gevens uit het gastro-intestinaal stelsel. Er zijn in-vitrogegevens die aantonen dat beslissingen over hoe het adaptieve immuun- systeem omgaat met bacteriën afhankelijk zijn van de microbiële |