background image
MEDI-
SfEEr
396
63
29 juni 2012
CAHiER
PRéVEnTiOn
MEDI-
SfEEr
396
63
29 juni 2012
van 13,2% in geval van metastasen die zich beperken tot de lever
(11). in de studies OPuS (12), CELiM (13) en POCHER (14)
werden dezelfde resultaten verkregen. Ook al werd er geen en-
kele studie uitgevoerd waarin de twee middelen rechtstreeks met
elkaar worden vergeleken, toch kunnen we zeggen dat bij patiën-
ten met een gelijkaardig profiel, zonder KRAS-mutatie, de ver-
houding patiënten waarbij de tumor voor de helft afnam groter is
onder cetuximab (15).
De resultaten lijken even bemoedigend voor een combinatie met
drie: FOLFOXiRi of FOLFiRinOX met bevacizumab (16) of
cetuximab (17). Een ander concept, de combinatie van radiofre-
quentie-ablatie met chemotherapie, werd ook bestudeerd (18)
en er werd een overleving op 30 maanden aangetoond van 64%
versus 59% (nS), met een aanzienlijk voordeel op het vlak van
progressievrije overleving: 17 maanden tegenover 10 maanden,
de PFS op 3 jaar bedroeg 28% versus 11%! Toch begrijpen we
de reden van dat voordeel nog niet heel goed (misschien omdat
het volume van aanzienlijke tumoren wordt verkleind). Daarom
is deze behandelingsmethode nog niet opgenomen in de aanbe-
velingen. Wat er ook van is: het is de pathologische responsgraad
die leidt tot de beste prognostische evaluatie, wat de behandeling
ook mag zijn (19).
Samengevat: welke strategie volgen?
Beter dan een lange uitleg is de discussie tussen experts van de
ESMO/WCGiC waarin bepaalde richtlijnen werden voorgesteld
(27) (
figuur 1) waardoor we de overstap van palliatief naar cura-
tief zouden moeten kunnen maken.
Wat te doen bij meteen reseceerbare
tumoren?
Een resectie op zich zorgt voor een overlevingsgraad op 50 jaar van
25 à 40%. Er is een neoadjuvante en/of adjuvante chemotherapie
voor nodig met FOLFOX 3 in de pre- en postoperatieve fase,
of 5-Fu/LV intraveneus na de operatie, of een intraveneuze
intrahepatische chemobehandeling na de operatie of FOLFiRi
na de operatie. Met die behandelingen kunnen we een voordeel
creëren, ook al is het miniem, op het vlak van overleving en
progressievrije overleving (28), terwijl met perioperatieve
chemotherapie 8,1% patiënten kan worden gewonnen op 3
jaar (p = 0,041) op het vlak van PFS (29), zonder een groter
operatierisico. "Daarom zou die behandeling zelfs de therapeutische
standaard voor reseceerbare tumoren moeten worden
", besluit Eric
Van Cutsem.
GASTRO
neWs
Klinische situatie
Wat verwachten we?
Intensiteit van de behandeling
Lever- en/of longmetastasen
Mogelijk reseceerbaar
Een maximale afname van het volume van
de tumor is noodzakelijk
Combinatie van in het begin: schema's met
meerdere geneesmiddelen
Meerdere metastasen
Snelle progressie
Symptomen in verband met de tumor
(Risico op) verslechtering
Controle van de progressie
niet-reseceerbare metastasen
Geen mogelijkheid op resectie
Geen symptomen of risico op snelle
verslechtering
Comorbiditeiten
Afname van het volume van de tumor is
minder relevant
Controle van een verdere progressie
Toxiciteit voorkomen
Beginnen met monotherapie
Sequentiële
aanpak of met een combinatie
figuur 1: Therapeutische strategieën
in functie van de doelstellingen.
rekening houden met de hepatotoxiciteit
van chemotherapie
Chemotherapie kan gepaard gaan met meerdere bijwerkingen:
leversteatose bij intra-arteriële chemotherapie (20), centrolo-
bulaire necrose onder oxaliplatine (21), bloeding van wonden
onder bevacizumab (22), steatohepatitis onder irinotecan (23),
vaker infecties met EPOC (24), zonder impact op de mortali-
teit (23) of met een kleine impact (24), en hoofdzakelijk gekop-
peld aan de duur van de chemotherapie (25).
Voor bevacizumab toonde een retrospectieve analyse aan dat
geen enkele complicatie na de operatie significant vaker voor-
kwam. Dit antiangiogene middel bleek trouwens de lever te
beschermen tegen sinusoïdale laesies veroorzaakt door de che-
motherapie (26).
Referenties
1. nordlinger B, et al. Lancet 2008;371(9617):1007-16.
2. Van Cutsem E, et al. Eur j Cancer 2006;42(14):2212-21.
3. Folprecht G, et al. Ann Oncol 2005;16(8):1311-9.
4. KalafonosH, et al. Ann Oncol 2005;16(6):869-77.
5. Masi G, et al. j natl Cancer inst 2011;103(1):21-30.
6. Souglakos, et alBr j Cancer 2006;94(6):798-805.
7. Van Cutsem E, et al. Ann Oncol 2009;20(11):1842-7.
8. Saltz L, et al. j Clin Oncol 2008;26(12):2013-9.
9. Hurwitz H, et al. n Engl j Med 2004;350(23):2335-42.
10. Van Cutsem E, et al. j Clin Oncol 2011;29(15):2011-9
11. Van Cutsem E, et al. ASCO Gi 2011 Abstract#472.
12. Bokemeyer C, et al. Ann Oncol 2011;22(7):1535-46.
13. Folprecht G, et al. ASCO Gi 2012 Abstract#540.
14. Garufi C, et al. Br j Cancer 2010;103(10):1542-7.
15. Arnold D, et al. ASCO 2008 Abstract#4067.
16. Masi G, et al. Lancet Oncol 2010;11(9):845-52.
17. Samalin, et al. ASCO Gi 2008 Abstract#378.
18. Ruers T, et al. Ann Oncol 2012 Mar 19 [Epub ahead of print].
19. Blazer D, et al. j Clin Oncol 2008;26(33):5344-51.
20. Elias D, et al . j Am Coll Surg 1995;180(2):213-9.
21. Rubbia-Brandt L, et al. Ann Oncol 2004;15(3):460-6.
22. Scappaticci F, et al. j Surg Oncol 2005;91(3):173-80.
23. Vauthey j, et al. j Clin Oncol 2006;24(13):2065-72.
24. nordlinger B, et al. j Clin Oncol 2006;24(31):4954-5.
25. Aloia T, et al. j Clin Oncol 2006;24(31):4983-90.
26. Zorzi D, et al. ASCO Gi 2009 Abstract#295.
27. Van Cutsem E, et al. Ann Oncol 2011;22(5):v1-9.
28. Mitri E, Van Cutsem E. j Clin Oncol 2008.
29. nordlinger B, et al. Lancet 2008;371(9617):1007-16.
GASTRO
neWs