de verbetering van de bloedsuikercontrole en de preventie van diabetes type 2. etagogen zoals sulfamiden of gliniden wordt de bloedsuiker van het capillair bloed gecon- troleerd vóór de fysieke activiteit en 4 tot 6 uur na elke sessie. Is de bloedsuikerspiegel dl (13,9mmol/L), moet met behulp van een strip ketonurie worden opgespoord. Is er geen ketose aanwezig bij een asymptoma- tische en correct gehydrateerde patiënt, mag de fysieke activiteit plaatsvinden maar wordt aanbevolen om de bloedsuiker van het capillair bloed tijdens de sessie om het uur te meten. diologie is de hoeveelheid koolhydraten in het dagelijkse dieet identiek met wat wordt aanbevolen voor niet-diabetische patiënten, namelijk minstens 150g/d. Tijdens hun ver- blijf op deze afdeling moeten diabetespatiën- ten drie maaltijden per dag krijgen, behalve uiteraard als een procedure is gepland die nuchter moet worden ondergaan. Onnodig vasten wordt afgeraden. Voedingsmiddelen met een lage glykemische index genieten de voorkeur boven deze met een hoge glykemi- sche index. Sacharose moet in het algemeen worden vermeden. Bij hypoglykemische pa- tiënten wordt ze in ieder geval niet aanbe- volen tussen de maaltijden. Als de patiënt tijdens een maaltijd sacharose wenst, moet rekening worden gehouden met de verbruikte hoeveelheid en moet de sacharose een equivalente dosis koolhydraten vervangen. Na de hospitalisatie gelden dezelfde aanbe- velingen als voor niet-diabetische patiënten en zijn ze gericht op cardiovasculaire preven- tie. Het verbruik van verzadigde vetten moet dan 7%, van de totale energie-inname. Trans- vetzuren moeten worden vermeden, om plaats te maken voor een mediterraan dieet met veel fruit, groenten en monoverzadigde vetzuren. Tot slot pleit de werkgroep voor een dieetconsultatie voor alle patiënten die acuut coronair syndroom hebben gehad. uiteenzetting van Bruno Vergès (Dijon, Frankrijk), Nice, maart 2012 willen verstrekken over het onderzoek. Het is mogelijk dat de gerapporteerde gegevens niet zijn gevalideerd door de bevoegde Belgische instanties. 1. Vergès B, et al. Consensus statement on the care and in the immédiate follow-up of acute coronary syndrome. Diabetes Metabolism 2012;38:113-271. van het capillair bloed. (4,4mmol/L) (4,47,8mmol/L) (7,810mmol/L) (1016,6mmol/L) (meer dan 16,6mmol/L) Het interesse voor interleukine-6-receptor antagonist tocilizumab de EULAR (European League Against Rheumatism) in Berlijn werden voor het eerst resulta- ten voorgesteld van klinische studies die biologicals onderling vergeleken bij de behandeling van reumatoïde artritis. Die bio- logicals kunnen gebruikt worden wanneer klassieke behandelin- gen (bijvoorbeeld methotrexaat) onvoldoende doeltreffend zijn of slecht verdragen worden. De eerst beschikbare biologicals waren TNF-remmers. Nadien deden ook geneesmiddelen met een ander werkingsmechanisme hun intrede, zoals tocilizumab, een monoklonaal antilichaam gericht tegen de interleukine 6-receptor. In de ADACTA-studie is tocilizumab nu vergeleken met de TNF-remmer adalimumab in monotherapie voor patiënten met reumatoïde artritis. multicentrische en dubbelblinde studie die werd uitgevoerd bij patiënten met actieve reumatoïde artritis die al minstens zes maan- den aan de ziekte leden. De deelnemende 325 patiënten verdroegen een behandeling met methotrexaat niet of kwamen niet in aanmer- king voor een aanhoudende behandeling met methotrexaat. In de studie konden de patiënten om de vier weken 8mg/kg tocilizumab intraveneus krijgen (met placebo voor adalimumab) of om de twee weken 40mg adalimumab subcutaan (met placebo voor tocilizumab). De behande- ling duurde 24 weken. Indien de studiebehan- deling niet het gewenste resultaat opleverde, kon er vanaf 16 weken overgeschakeld worden naar een wekelijkse subcutane be- handeling met adalimumab plus placebo. Dit was het geval voor tien patiënten uit de groep met adalimumab en zeven patiënten uit de groep met tocilizumab. Het primaire eindpunt van de studie was de gemiddelde verandering van de ziekteac- tiviteit vergeleken met de ziekteactiviteit bij aanvang, vastgesteld met behulp van de DAS28-score. vergelijkbaar qua leeftijd, ziekteduur en ge- middelde ziekteactiviteit. van de ziekteactiviteit significant groter in de studiearm met tocilizumab dan in de studie- arm met adalimumab; die bedroeg respectie- velijk -3,3 en -1,8 (p < 0,0001). Numerieke verschillen tussen de twee groepen werden al na acht weken behandelen zichtbaar. Nog significante verschillen in het voordeel van to- cilizumab vielen op te tekenen met betrekking tot de remissiepercentages (39,9% en 10,5%), de lage ziekteactiviteit en een respons van 20, 50 en 70 procent volgens de criteria van het American College of Rheumatology (Tabel). Wat veiligheid betreft, was de incidentie van bijwerkingen vergelijkbaar tussen de twee groepen. Ernstige bijwerkingen deden zich respectievelijk bij 11,7 en 9,9 procent voor. Ernstige infecties werden bij 3,1 procent gezien in beide groepen. Afwijkingen van labtesten (bv. transaminasen en LDL) kwamen groep met tocilizumab. dat monotherapie met de interleukine 6-rem- mer tocilizumab de ziekteactiviteit duidelijk sterker onderdrukt dan monotherapie met de TNF-remmer adalimumab bij patiënten met reumatoïde artritis die niet in aanmerking komen voor een onderhoudsbehandeling met methotrexaat. Emery P, van Vollenhoven R, Dikranian A, et al. Tocilizumab (TCZ) monotherapy is superior to Adalimumab (ADA) monotherapy in reducing disease activity in patients with rheumatoid arthritis (RA): 24-week data from the phase 4 adacta trial. EULAR 2012. Late breaking abstract 0004. in ADACTA-studie (intent-to-treat-analyse). (n = 163) (n = 162) Verandering van DAS28 DAS28, % |