meest voorkomende cardiovasculaire aandoening is. De mortali- teit na beroerte is niet alleen hoog, maar ook de incidentie ervan neemt toe, met een verwachte stijging in Europa van 1,1 miljoen gevallen in 2010 tot mogelijk 1,5 miljoen in 2025. Atriale fibrilla- tie (AF) blijkt enerzijds de meest frequent voorkomende cardiale ritmestoornis, maar anderzijds ook een belangrijke risicofactor voor beroerte (het risico ligt vijfmaal hoger). De prevalentie van AF neemt niet alleen toe met de leeftijd, maar men verwacht ook dat het aantal patiënten met AF de komende jaren aanzienlijk zal stijgen als gevolg van de toenemende incidentie van chronische hartaandoeningen, diabetes, obesitas en arteriële hypertensie, die alle risicofactoren voor AF zijn. risico op beroerte en trombo-embolische aandoeningen, en dit aan de hand van de CHADS2-score waarin 5 belangrijke sie, leeftijd 75 jaar of diabetes (elk een score van 1), een vroegere beroerte of TIA (score van 2). Er bestaat een sterk verband tussen deze score en het risico op beroerte, waarbij een score van 0 overeenkomt met een laag risico, een score van 1 met een matig risico en een score 2 met een hoog risico. Sinds 2010 wordt het gebruik van de uitgebreidere CHA2DS2-VASc-score aanbevolen, waarin een leeftijd 75 jaar en vroegere beroerte of TIA elk 2 punten krijgen als ma- jeure risicofactor, terwijl hartfalen of linkerventrikeldisfunctie, hypertensie, diabetes mellitus, vasculaire aandoeningen, een leeftijd tussen 65-74 jaar en vrouwelijk geslacht elk een score van één krijgen (Tabel 1) (2). tie (AF). Vooral bij paroxysmale AF, een spontaan stoppende, recurrente vorm van AF, is er vaak sprake van onderdiagnose, tente of permanente AF. Er zijn ook veel patiënten die zich niet bewust zijn van hun ritmestoornis; dergelijke `silent' AF kunnen zich voor het eerst manifesteren met een beroerte. Bewustmaking van het publiek en de artsen is dan ook nodig. Een regelmatige polscontrole, zeker bij vijftig-plussers, is aan- gewezen, zo nodig ook een ECG of zelfs holter-monitoring. Een ander probleem is het ondergebruik van vitamine K-anta- gonisten in de klinische praktijk. De gouden standaard van de orale anticoagulatie voor beroertepreventie bij AF berust nog steeds op vitamine K-antagonisten (VKA), waarbij de optimale INR tussen 2 en 3 moet liggen. De toediening van VKA leidt tot een reductie van 64% van het beroerterisico in verge- lijking met placebo, terwijl de incidentie van de gevaarlijkste bijwerking, namelijk intracraniële bloedingen, 0,7 tot 0,74% bedraagt. Nadelen van VKA zijn echter een nauw therapeu- tisch venster, de noodzaak van regelmatige bloedcontroles, contra-indicaties, een grote variabiliteit van de dosis-respons en de invloed van omgevingsfactoren (medicamenteuze en voedingsinteracties) en genetische factoren. Dit verklaart waarom de INR bij slechts 60% van de patiënten op een ge- geven moment in de klinische praktijk tussen de aanbevolen waarden van 2,0 tot 3,0 ligt. name directe factor Xa-inhibitoren zoals rivaroxaban en apixaban, en directe trombine-inhibitoren zoals dabigatran. De studies uitgevoerd met deze middelen hadden tot doel de niet-inferioriteit aan te tonen versus warfarine op gebied van het primaire eindpunt (de vermindering van beroerte of systemische embolie). Ondanks de verschillen in basislijn- karakteristieken toonden al deze studies aan dat rivaroxaban, dabigatran en apixaban superieur of op zijn minst even goed zijn als warfarine voor de vermindering van beroerte en peri- fere embolie. De nieuwe middelen leverden echter ook een significante vermindering op van het aantal intracraniale bloe- dingen in vergelijking met warfarine. Deze nieuwe anticoagu- lantia zijn zeer gebruiksvriendelijk voor de patiënt: er is geen regelmatige bloedcontrole vereist en ze worden oraal ingeno- men aan een vaste dosis. De auteurs concluderen dan ook dat deze nieuwe orale OAC wellicht een nieuw tijdperk inluiden voor de anticoagulatie- therapie bij atriale fibrillatie. Van Mieghem, cardiologie, Ziekenhuis Oost Limburg, Genk noodzakelijk het risico op beroerte en trombo-embolische aandoeningen te evalueren. De gouden standaard blijft warfarine, maar aan een patiënt met atriale fibrillatie die voor het eerst orale anticoagulatie moet krijgen om het risico op beroerte te verminderen, schrijf ik bij voorkeur één van de nieuwere orale anticoagulantia voor. Maar ook bij een patiënt die moeilijk te controleren is met warfa- rine, bijvoorbeeld bij leverstoornissen of hartfalen, zou ik ook een nieuw oraal anticoagulans aanbevelen. Dit geldt ook voor patiënten die geen warfarine willen innemen omwille van bijvoorbeeld angst voor bijwerkingen, of voor patiënten die weigerachtig staan tegenover de regelmatige bloedcontroles.' (of aspirine) gecontroleerd naar een INR 2,0-3,0 (of aspirine 75-325mg per dag, afhan- kelijk van factoren zoals de voorkeur van de patiënt) bij voorkeur OAC liever dan aspirine dabigatran,...), hetzij warfarine gecontroleerd naar een INR 2,0-3,0 |