beschikbaar zijn over hydrochloorthiazide. het congres herhaaldelijk aan bod. Professor Denis Clément (Gent, België) besprak het onderwerp in een teaching session. Professor Clément vindt dat de gegevens nog steeds ontoereikend zijn, in het bijzonder op lange termijn, om deze techniek in de courante praktijk toe te passen. Denervatie is ove- rigens voorbehouden voor patiënten met `echte' resistente hypertensie (i.e. bloed- drukstreefwaarde niet bereikt ondanks 3 verschillende antihypertensiva waarvan één een diureticum is) en het is belangrijk dat deze diagnose weldoordacht wordt gesteld, na uitsluiting van secundaire oorzaken, wittejashypertensie, een gebrekkige thera- pietrouw... Er dient ook een geoptimaliseerde geneesmiddelenbehandeling te worden uit- getest met een aldactonetest bij patiënten zonder nierinsufficiëntie of hyperkaliëmie. Als al deze stappen correct zijn uitgevoerd, blijkt het percentage patiënten bij wie de diagnose `echte resistente hypertensie' wordt gesteld, niet hoger te zijn dan 2 à 3%. Tot slot zouden kandidaten voor renale de- nervatie moeten worden opgenomen in in- ternationale, multicentrische gecontroleerde studies. We vermelden nog dat de catheter gebruikt voor de ablatie is goedgekeurd in Europa (CE label) maar dat er in België nog geen terugbetaling voor bestaat. In Amerika wacht de FDA nog op de resultaten van de Symplicity HTN-3-studie alvorens een be- slissing te nemen over de ganse procedure. de onderzoekers definitief bepalen of een ver- mindering van de zoutinname een doeltref- fende maatregel is om hypertensie te voor- komen (3). Het betrof een analyse van 167 gerandomiseerde studies waarin een zoutarm dieet werd vergeleken met een zoutrijk dieet. De resultaten wijzen uit dat een beperking van de zoutinname aanleiding geeft tot een significante daling van de bloeddruk met 1% hypertensiepatiënten. De aanbevelingen van de ESH hierover sluiten bij deze resultaten aan. Zwitserse onderzoekers onderzochten de prevalentie van hypertensie in hun land, net als het verband tussen de natriumconcentratie in de urine en de bloeddruk (4). Ze stelden een prevalentie van hypertensie van 32% bij mannen en 19% bij vrouwen vast. De gemiddelde systolische bloeddruk was sterk gecorreleerd aan het natriumgehalte in de urine (p = 0,001) en negatief geassocieerd met het kaliumgehalte in de urine (p = 0,002). De onderzoekers leidden hieruit af dat maatregelen gericht op een beperking van de natriuminname en een verhoging van de kaliuminname op bevolkingsniveau een gunstig effect zouden moeten hebben op de bloeddrukwaarden alsook op het vlak van cardiovasculaire preventie. nele en interessante studie uit bij Russische kosmonauten door ze gedurende iets meer dan een jaar in een situatie te plaatsen die vergelijkbaar is met wat ze zouden ervaren op een vlucht naar de planeet Mars. Luft en zijn medewerkers volgden het dieet van deze kos- monauten van de toekomst van nabij op en voerden uiteenlopende analyses uit. Ze kwa- men tot de conclusie dat onze huid en onze spieren belangrijke zoutreservoirs zijn. De vaststelling van F.C. Luft lijkt dus de publicatie van Machnik et al. te bevestigen: natrium zit niet enkel in de compartimenten waar zich volemische veranderingen voordoen (5). Met behulp van beeldvorming met mag- netische resonantie is het mogelijk om de hoeveelheden zout in de huid en de spieren te bepalen (6). Kopp C et al. stelden met deze techniek een stijging van de zouthoeveelheid met 29% vast in de spieren bij patiënten met hyperaldosteronisme, dit in vergelijking met de hoeveelheid die werd gemeten bij normale personen (6). In deze studie veroorzaakte be- handeling van het hyperaldosteronisme met surrenalectomie of toediening van spironolac- tone een afname van de zouthoeveelheid in de spieren, zonder invloed op het lichaams- gewicht. maakte een persoonlijke analyse van de per- spectieven die het actuele onderzoek op het vlak van genetica opent. "In associatiestudies op schaal van het genoom werden verschil- lende genetische varianten geïdentificeerd die een rol zouden kunnen spelen in essentiële hypertensie, maar de impact ervan lijkt uit- eindelijk vrij beperkt te zijn" recente publicaties die hem interessant leken. H. Haller vermeldde eerst de studie van Salvi E et al., die een nieuwe hypertensie sensitieve locus in het promotorgebied van het eNOS- gen identificeerden (7). eNOS is een gekende mediator van cardiovasculaire homeostase en bloeddrukregeling via de vasculaire tonus. Het belang van deze studie (HYPERGENES pro- ject) zit in de uiterst gedetailleerde klinische karakterisatie die voorafging aan de geneti- sche analyse. In een vorig jaar gepubliceerde studie be- schreven Choi en Scholl een verband tussen mutaties in het kaliumkanaal KCNJ noom (8). Ze zetten hun onderzoek voort en vergeleken personen die drager waren van de mutatie met of zonder adenoom. Ze stelden een verband vast tussen twee mutatietypes en de klinische manifestaties (9). Vrij verras- send stelden ze vast dat de minst erge muta- tie aanleiding gaf tot de opvallendste feno- typische manifestaties. Deze vaststelling zou gevolgen kunnen hebben voor de diagnose en de behandeling van primair hyperaldostero- nisme, met of zonder bijnierhyperplasie. loskoppelen de hypothalamus mogelijk een rol speelt in de aandoening, maar het is niet geweten of de hypothalamus ook een rol speelt in de combi- natie hypertensie-obesitas. Een studie uitgevoerd bij muizen wijst uit dat acute activatie van de nuclear factor kappa B (NFkB), een pro-inflammatoir cytokine, en van diens stroomopwaartse activator, IKK- bèta, in de medio-basale hypothalamus snel aanleiding geeft tot een stijging van de bloed- druk, los van de obesitas, en tengevolge van viteit (10). Blijkbaar gaat inhibitie van NFkB deze hypertensie tegen, en dit onafhankelijk van veranderingen in het lichaamsgewicht; een vaststelling die perspectieven opent voor de behandeling van obesitasgerelateerde hypertensie zonder dat de obesitas moet worden aangepakt. eclampsie en een extracellulair eiwit dat door de placenta wordt aangemaakt, sFlt1 (soluble fms-like tyrosine kinase, een vari- ant van VEGF1), en dat de bloedvaten van de moeder kan beschadigen. Het mechanisme waarmee dit eiwit, dat sterk gebonden is aan de matrix, in de algemene bloedsomloop van de moeder terechtkomt, is voorlopig nog niet opgehelderd. Rajakumar et al. toonden aan dat de buitenlaag van de placenta, het syncy- tiotrofoblast, vrije, multinucleaire aggregaten vormt, die rijk zijn aan sFlt1 en mRNA (11). Deze aggregaten, die actief zijn op het vlak van de novo gentranscriptie en -translatie, vormen een belangrijke bron van sFlt1 in de circulatie van de moeder en zijn verhoogd in pre-eclampsie. Een pilootstudie wees uit dat het mogelijk is om sFlT1 uit de circulatie van vrouwen met pre-eclampsie te halen met behulp van extracorporele aferese (12). Deze behandeling verminderde de proteinurie en stabiliseerde de bloeddruk. volledig te ontrafelen, is een transversale aanpak nodig", concludeert H. Haller. Patricia Van der Niepen (UZ Brussel) 1. http://www.nice.org.uk 2. Jamerson K, et al. N Engl J Med 2008;359:2417-28. 3. Graudal N, et al. American Journal of hypertension 6. Kopp C, et al. Hypertension 2012;59:167-72. 7. Salvi E, et al. Hypertension 2012;59:248. 8. Choi M. Scholl UI, Science 2011;331:768-72. 9. Scholl UI, et al. PNAS 2012;109:2259. 10. Pukayastha S, et al. Nature Medicine 2011;17:883-7. 11. Rajakumar A, et al. Hypertension 2012;59:256-64. 12. Thadhani R, et al. Circulation 2011;124:940-50. |