background image
De Specialistenkrant
12-2
13 juni 2012
www.jds-sk.be/nl
I
29
dat er maar zeer gedeeltelijke gegevens
beschikbaar zijn over hydrochloorthiazide.
Renale denervatie
Het thema `renale denervatie' kwam tijdens
het congres herhaaldelijk aan bod. Professor
Denis Clément (Gent, België) besprak het
onderwerp in een teaching session. Professor
Clément vindt dat de gegevens nog steeds
ontoereikend zijn, in het bijzonder op lange
termijn, om deze techniek in de courante
praktijk toe te passen. Denervatie is ove-
rigens voorbehouden voor patiënten met
`echte' resistente hypertensie (i.e. bloed-
drukstreefwaarde niet bereikt ondanks 3
verschillende antihypertensiva waarvan één
een diureticum is) en het is belangrijk dat
deze diagnose weldoordacht wordt gesteld,
na uitsluiting van secundaire oorzaken,
wittejashypertensie, een gebrekkige thera-
pietrouw... Er dient ook een geoptimaliseerde
geneesmiddelenbehandeling te worden uit-
getest met een aldactonetest bij patiënten
zonder nierinsufficiëntie of hyperkaliëmie.
Als al deze stappen correct zijn uitgevoerd,
blijkt het percentage patiënten bij wie de
diagnose `echte resistente hypertensie'
wordt gesteld, niet hoger te zijn dan 2 à 3%.
Tot slot zouden kandidaten voor renale de-
nervatie moeten worden opgenomen in in-
ternationale, multicentrische gecontroleerde
studies. We vermelden nog dat de catheter
gebruikt voor de ablatie is goedgekeurd in
Europa (CE label) maar dat er in België nog
geen terugbetaling voor bestaat. In Amerika
wacht de FDA nog op de resultaten van de
Symplicity HTN-3-studie alvorens een be-
slissing te nemen over de ganse procedure.
Te veel zout op ons bord
In een review van Cochrane uit 2012 wilden
de onderzoekers definitief bepalen of een ver-
mindering van de zoutinname een doeltref-
fende maatregel is om hypertensie te voor-
komen (3). Het betrof een analyse van 167
gerandomiseerde studies waarin een zoutarm
dieet werd vergeleken met een zoutrijk dieet.
De resultaten wijzen uit dat een beperking
van de zoutinname aanleiding geeft tot een
significante daling van de bloeddruk met 1%
bij normotensieve patiënten en met 3,5% bij
hypertensiepatiënten.
De aanbevelingen van de ESH hierover
sluiten bij deze resultaten aan. Zwitserse
onderzoekers onderzochten de prevalentie
van hypertensie in hun land, net als het
verband tussen de natriumconcentratie in
de urine en de bloeddruk (4). Ze stelden
een prevalentie van hypertensie van 32%
bij mannen en 19% bij vrouwen vast. De
gemiddelde systolische bloeddruk was sterk
gecorreleerd aan het natriumgehalte in de
urine (p = 0,001) en negatief geassocieerd
met het kaliumgehalte in de urine (p =
0,002). De onderzoekers leidden hieruit af
dat maatregelen gericht op een beperking
van de natriuminname en een verhoging van
de kaliuminname op bevolkingsniveau een
gunstig effect zouden moeten hebben op de
bloeddrukwaarden alsook op het vlak van
cardiovasculaire preventie.
Verborgen voorraden
F.C. Luft (Berlijn, Duitsland) voerde een origi-
nele en interessante studie uit bij Russische
kosmonauten door ze gedurende iets meer
dan een jaar in een situatie te plaatsen die
vergelijkbaar is met wat ze zouden ervaren op
een vlucht naar de planeet Mars. Luft en zijn
medewerkers volgden het dieet van deze kos-
monauten van de toekomst van nabij op en
voerden uiteenlopende analyses uit. Ze kwa-
men tot de conclusie dat onze huid en onze
spieren belangrijke zoutreservoirs zijn. De
vaststelling van F.C. Luft lijkt dus de publicatie
van Machnik et al. te bevestigen: natrium zit
niet enkel in de compartimenten waar zich
volemische veranderingen voordoen (5).
Met behulp van beeldvorming met mag-
netische resonantie is het mogelijk om de
hoeveelheden zout in de huid en de spieren
te bepalen (6). Kopp C et al. stelden met deze
techniek een stijging van de zouthoeveelheid
met 29% vast in de spieren bij patiënten met
hyperaldosteronisme, dit in vergelijking met
de hoeveelheid die werd gemeten bij normale
personen (6). In deze studie veroorzaakte be-
handeling van het hyperaldosteronisme ­ met
surrenalectomie of toediening van spironolac-
tone ­ een afname van de zouthoeveelheid in
de spieren, zonder invloed op het lichaams-
gewicht.
Genetica
Hermann Haller (Hannover, Duitsland)
maakte een persoonlijke analyse van de per-
spectieven die het actuele onderzoek op het
vlak van genetica opent. "In associatiestudies
op schaal van het genoom werden verschil-
lende genetische varianten geïdentificeerd
die een rol zouden kunnen spelen in essentiële
hypertensie, maar de impact ervan lijkt uit-
eindelijk vrij beperkt te zijn"
, zo zei hij in een
teaching session. Daarnaast besprak hij enkele
recente publicaties die hem interessant leken.
H. Haller vermeldde eerst de studie van Salvi
E et al., die een nieuwe hypertensie sensitieve
locus in het promotorgebied van het eNOS-
gen identificeerden (7). eNOS is een gekende
mediator van cardiovasculaire homeostase en
bloeddrukregeling via de vasculaire tonus. Het
belang van deze studie (HYPERGENES pro-
ject) zit in de uiterst gedetailleerde klinische
karakterisatie die voorafging aan de geneti-
sche analyse.
In een vorig jaar gepubliceerde studie be-
schreven Choi en Scholl een verband tussen
mutaties in het kaliumkanaal KCNJ
5
bij pati-
enten met een aldosterone-producerend ade-
noom (8). Ze zetten hun onderzoek voort en
vergeleken personen die drager waren van de
mutatie ­ met of zonder adenoom. Ze stelden
een verband vast tussen twee mutatietypes
en de klinische manifestaties (9). Vrij verras-
send stelden ze vast dat de minst erge muta-
tie aanleiding gaf tot de opvallendste feno-
typische manifestaties. Deze vaststelling zou
gevolgen kunnen hebben voor de diagnose en
de behandeling van primair hyperaldostero-
nisme, met of zonder bijnierhyperplasie.
Hypertensie en zwaarlijvigheid
loskoppelen
Recent onderzoek naar obesitas wijst uit dat
de hypothalamus mogelijk een rol speelt in de
aandoening, maar het is niet geweten of de
hypothalamus ook een rol speelt in de combi-
natie hypertensie-obesitas.
Een studie uitgevoerd bij muizen wijst uit dat
acute activatie van de nuclear factor kappa
B
(NFkB), een pro-inflammatoir cytokine, en
van diens stroomopwaartse activator, IKK-
bèta, in de medio-basale hypothalamus snel
aanleiding geeft tot een stijging van de bloed-
druk, los van de obesitas, en tengevolge van
een upregulatie van de sympathische acti-
viteit (10). Blijkbaar gaat inhibitie van NFkB
deze hypertensie tegen, en dit onafhankelijk
van veranderingen in het lichaamsgewicht;
een vaststelling die perspectieven opent voor
de behandeling van obesitasgerelateerde
hypertensie zonder dat de obesitas moet
worden aangepakt.
Pre-eclampsie
Er is een verband vastgesteld tussen pre-
eclampsie en een extracellulair eiwit dat
door de placenta wordt aangemaakt, sFlt1
(soluble fms-like tyrosine kinase, een vari-
ant van VEGF1
), en dat de bloedvaten van de
moeder kan beschadigen. Het mechanisme
waarmee dit eiwit, dat sterk gebonden is aan
de matrix, in de algemene bloedsomloop van
de moeder terechtkomt, is voorlopig nog niet
opgehelderd. Rajakumar et al. toonden aan
dat de buitenlaag van de placenta, het syncy-
tiotrofoblast, vrije, multinucleaire aggregaten
vormt, die rijk zijn aan sFlt1 en mRNA (11).
Deze aggregaten, die actief zijn op het vlak
van de novo gentranscriptie en -translatie,
vormen een belangrijke bron van sFlt1 in de
circulatie van de moeder en zijn verhoogd in
pre-eclampsie. Een pilootstudie wees uit dat
het mogelijk is om sFlT1 uit de circulatie van
vrouwen met pre-eclampsie te halen met
behulp van extracorporele aferese (12). Deze
behandeling verminderde de proteinurie en
stabiliseerde de bloeddruk.
Tenslotte, "om de raadsels van hypertensie
volledig te ontrafelen, is een transversale
aanpak nodig"
, concludeert H. Haller.
Philippe Mauclet, in samenwerking met
Patricia Van der Niepen (UZ Brussel)
Referenties
1. http://www.nice.org.uk
2. Jamerson K, et al. N Engl J Med 2008;359:2417-28.
3. Graudal N, et al. American Journal of hypertension
2012;25:1-15.
4. Jaarlijks congres van de European Society of
Hypertension, abstract PP.10.277
5. Machnik A, et al. Nat med 2009;15:545-52.
6. Kopp C, et al. Hypertension 2012;59:167-72.
7. Salvi E, et al. Hypertension 2012;59:248.
8. Choi M. Scholl UI, Science 2011;331:768-72.
9. Scholl UI, et al. PNAS 2012;109:2259.
10. Pukayastha S, et al. Nature Medicine 2011;17:883-7.
11. Rajakumar A, et al. Hypertension 2012;59:256-64.
12. Thadhani R, et al. Circulation 2011;124:940-50.
I
29
MEDISCH & WETENSCHAPPELIJK NIEUWS