ARTERITIS 2003 werd beschreven. Op dit moment zijn in de literatuur 15 gevallen gepu- bliceerd. Het klinische beeld bestaat pigmenteerde, netvormige, niet-geïn- filtreerde huidvlekken van de onderste ledematen. De romp is zelden aangetast. De letsels zijn asymptomatisch en jeu- ken niet. De aandoening mag niet wor- den miskend omdat ze in tegenstelling tot andere vormen van vasculitis geen andere organen dan de huid aantast en gunstig evolueert. Dit syndroom moet om drie redenen als een afzonderlijke entiteit worden be- schouwd: - een klinisch voorkomen van vasculitis; - een specifieke histologie met een fibrinoïde necrose en een intravascu- laire trombose; tologie (necroserende arteritis van de middelgrote bloedvaten). schreven: corticosteroïden voor de huid, plaquenil, disulone, aspirine en algemene corticotherapie met een beperkte doel- treffendheid. NSAID's zijn ook weinig doeltreffend. De differentiële diagnose moet worden gesteld met enerzijds poly- arteritis nodosa die ook de middelgrote bloedvaten aantast (fibrinoïde necrose, maar een polymorfer infiltraat van lym- focyten en eosinofielen) en anderzijds livedovasculitis zonder specifiek infiltraat bij de histologie. twee specifieke situaties voorkomen: bulleuze lupus in zijn beginstadium en in het kader van intense systeemlupus die `blaren krijgt'. Bulleuze lupus in de beginfase verschijnt abrupt en komt doorgaans voor bij jonge volwassenen die mogelijk systemische lupus erythe- matodes (SLE) hebben. De aandoening wordt gekenmerkt door een veralge- meende uitslag met vesikels en blaren die zowel de blootgestelde als niet- blootgestelde huid aantast. De vesikels uitwaaie ren. Dat geeft een klinisch beeld dat lijkt op dat van herpetiforme derma- titis. De diagnose kan worden gesteld met een histologisch onderzoek: aan- wezigheid van subepidermale blaren, een beeld van leukocytoclastische vas- culitis met een infiltraat van neutrofiele granulocyten. Bij directe immunofluo- rescentie wordt een lineaire neerslag van immunoglobulines IgG, IgM en IgA en complement C1q, C3 en C4 langs het gebied van de dermo-epidermale junctie gezien. Immunoblot toont IgG- antistoffen die gericht zijn tegen col- lageen VII, zoals bij verworven epider- molysis bullosa. Bulleuze lupus reageert corticosteroïden (dapson in een dosis van 25-50mg/kg/dag). scheiden van intense lupus `die blaren krijgt' waarbij de blaren loskomen ten gevolge van een ontstekingsproces en in- tense necrose. Ze komen voor in een zone die aan licht is blootgesteld en gaan altijd gepaard met een erythemateuze huiduit- slag met papels, soms morbiliform, die op een toxische epidermale necrolyse (TEN) kan lijken. De histologie is ook anders. Er is geen subepidermale loslating, maar ke- ratinocytaire degeneratie. Er worden ook geen antistoffen teruggevonden die ge- richt zijn tegen collageen type VII. |