background image
Skin
Vol 15
Nr 2
2012
28
ticotherapie in een hoge dosis (1mg/
kg/d). De immunosuppressiva kun-
nen daarmee worden gecombineerd
in geval van afhankelijkheid van cor-
ticosteroïden.
IDIOPATHISCH
HYPEREOSINOFIEL SYNDROOM
Een hypereosinofiel syndroom (HES) is
een zeldzame aandoening die geken-
merkt wordt door de volgende criteria:
eosinofilie hoger dan 1500/mm³ ge-
durende meer dan 6 maanden, zonder
andere erkende oorzaak van eosinofilie
(parasitaire aandoening, allergie, bloed-
ziekte) en viscerale letsels die toege-
schreven worden aan infiltratie van de
weefsels door de eosinofielen.
De klinische tekens zijn weinig specifiek.
Alle organen kunnen worden getroffen
met vooral aantasting van de huid (50%
van de gevallen) en het hart en neurolo-
gische aantasting. Zeldzamer worden
oftalmologische, bronchopulmonale,
maag-darm-, nier- en reumatologische
symptomen vastgesteld die al dan niet
gepaard gaan met een achteruitgang van
de algemene toestand (koorts, verma-
gering en asthenie).
De huidsymptomen zijn polymorf, niet-
specifiek en zijn soms het eerste symp-
toom van HES. Het gaat vooral om jeuk,
urticaria of angio-oedeem of erythema-
teuze en jeukende papuleuze of nodu-
laire letsels. De vormen met een slechte
prognose worden dikwijls gekenmerkt
door muceuze ulceraties oro-genitaal, in
het kno-gebied en in het spijsverterings-
stelsel. Zeldzamer werden beschreven:
necrose van de vingers of ulcera van de
onderste ledematen, trombotische com-
plicaties met livedo, vasculaire purpura,
vasomotorische fenomenen, vesiculo-
bulleuze letsels, erytrodermie, palmo-
plantaire keratodermie, nageldystrofie
en alopecia.
Met aanvullende onderzoeken kan de eti-
ologie van HS worden nagegaan en kun-
nen de twee belangrijkste complicaties
vroegtijdig worden opgespoord: cardiale
en hematologische aantasting van HES:
- Klinisch onderzoek: opsporing van
adenopathieën en hepatospleno-
megalie
- Ecg, echocardiografie (om de 6 maan-
den te herhalen) +/- MRI van het myo-
card of endomyocardbiopsie
- Biologisch onderzoek: nieren, lever,
hemogram, b²microglobuline, tryptase
- Immunofenotypering in het bloed
- Beenmergbiopsie en myelogram
- Radiografie van de thorax en long-
functietest
- MRI van de hersenen (niet systema-
tisch)
- Oftalmologisch onderzoek met oog-
fundus
Al die viscerale letsels staan rechtstreeks
in verband met de infiltratie van de
weefsels door de eosinofielen (toxiciteit
van hun granulen). De bedoeling van de
behandeling is dus om die hypereosino-
filie zo snel mogelijk te verlagen. Er wordt
dan ook voorgesteld om de definitie van
HES te herzien, vooral het eerste punt.
Men vindt dat HES het best gekenmerkt
zou worden door een eosinofilie hoger
dan 1500/mm³ op twee opeenvolgende
afnames en niet langer over een periode
van 6 maanden. Die periode is uiteindelijk
immers nadelig voor de patiënt.
Het hypereosinofiel syndroom vertoont
een grote klinische heterogeniteit, maar
kan worden onderverdeeld in:
- een familiale vorm
- drie belangrijke oorzaken:
- lymfoïd of lymfoproliferatief
- myeloïd of myeloproliferatief
- idiopathisch
In de lymfoïde variant is de eosinofilie
het gevolg van de productie van TH2-
cytokines (IL5) door een kloon van T-
lymfocyten. Hij wordt gekenmerkt door
klinische symptomen die dikwijls beperkt
blijven tot de huid, in combinatie met een
stijging van de IgE-serumconcentraties,
polyklonale hypergammaglobulinemie
en/of immuuncomplexen in het bloed en
reageert op corticotherapie. De diagnose
wordt gesteld met immunofenotypering
van de perifere T-lymfocyten en bestude-
ring van de verschuiving van het T-recep-
torgen in PCR. De behandeling bestaat uit
algemene corticotherapie of een behan-
deling met anti-IL5 (mepalizumab).
In de myeloïde variant is de eosinofilie
primair door een verworven afwijking in
de hematopoëse. De prognose is gere-
serveerder wegens het risico op ernstige
hartcomplicaties, mogelijke aantasting
van de mucosa, resistentie tegen corti-
costeroïden en mogelijke evolutie naar
acute of chronische myeloïde leukemie.
De afwijking in de hematopoëse is het
gevolg van een verlies van controle van
de proliferatie van de eosinofiele precur-
soren, gebonden aan de tyrosinekinase-
activiteit van het fusie-eiwit FIP1L1-
PDGFRa (Platelet Derived Growth Factor
Receptor
), een gevolg van een deletie op
chromosoom 4q12. De diagnose berust
op een beenmergpunctie en een been-
mergkaryotype. Een behandeling met
imatinib kan worden voorgesteld.
Het is niet altijd mogelijk om een speci-
fieke variant te onderscheiden tijdens
het eerste onderzoek. Dan wordt van
idiopathische HES gesproken. Niettemin
moet de patiënt strikt worden gevolgd
om een eventuele afwijking op te sporen
waarmee een variant kan worden geï-
dentificeerd.
Kortom, de behandeling van een HES kan
als volgt worden samengevat:
- eliminatie van de bekende oorzaken
van eosinofilie: parasitaire infecties,
allergische aandoeningen, bloedziek-
ten, ernstige atopische dermatitis...;
- evaluatie van de viscerale aantasting;
- bepaling van het mechanisme dat de
therapeutische aanpak beïnvloedt.
Tabel 2: Criteria voorgesteld door Michet et al. voor de diagnose van atrofiërende polychondritis.
Primaire criteria
Secundaire criteria
- Chondritis van de oren
- Chondritis van de neus
- Chondritis van de larynx en trachea
- Oogontsteking (conjunctivitis, keratitis, episcleritis,
uveïtis)
- Hardhorendheid
- Vestibulair syndroom
- Seronegatieve artritis