background image
OrthO-rheumatO | VOL 12 | Nr 2 | 2014
14
Toch kunnen er verschillende risicofactoren aangeduid
worden (21-24). Het gaat dan om kanker, chemotherapie,
tandextracties, periodontale aandoeningen, tandtrauma's,
slechte mondhygiëne, bacteriële of fungusinfectie, gebruik
van alcohol, tabak, glucocorticoïden of antiangiogene
middelen, diabetes of een veranderde immuunrespons.
Mis schien spelen genetische factoren ook een rol.
dIagNoSTIEk
Beeldvorming kan aangewezen zijn in preklinische stadia
van osteonecrose van de kaak of in gevallen met risico-
factoren. In dat geval is een cone beam-CT met minimale
blootstelling aan straling aangewezen. Beeldvorming met
MRI, PET, PET-CT of botscan kan nuttig zijn voor stage-
ring van osteonecrose van de kaak of als richtsnoer voor
interventie.
aaNBEvELINgEN
Er bestaan verschillende soorten aanbevelingen over de
preventie van osteonecrose van de kaak.
Algemene aanbevelingen hebben betrekking op de vrije
communicatie tussen arts en patiënt, op het informeren
van de patiënt, op de noodzaak van orale hygiëne en van
nazicht van het gebit en op educatie van zowel arts als
patiënt.
Voor patiënten met een niet-kwaadaardige botaandoe-
ning zijn er specifieke aanbevelingen. De patiënt dient
te weten dat het risico tussen één op 10.000 en 100.000
ligt. Wanneer de patiënt hierover bezorgd is, dan kan hij
of zij een tandarts raadplegen. Een goede mondhygiëne
en regelmatig bezoek aan de tandarts is nodig, maar er
is geen gebitsonderzoek vereist voorafgaand aan de start
van de behandeling. Bij gebruik op lange termijn ge-
beurt de behandeling van peridontitis bij voorkeur niet
chirurgisch. Is er toch een ingreep, dan is akkoord van
de patiënt nodig. Endodontale behandelingen genieten
de voorkeur.
Of bisfosfonaten gestopt dienen te worden voor een inva-
sieve dentale procedure, blijft onduidelijk. Bij een laag ri-
sico lijkt dit niet nodig. Het kan wel overwogen worden bij
uitgebreide chirurgie of bij klinische risicofactoren, zoals
diabetes, gebruik van glucocorticoïden, immuundeficiën-
tie, enz.
Het risico bij de hoge doses voor kwaadaardige aandoenin-
gen ligt tussen 1 en 15 %, in functie van de dosis en duur
van de therapie. De patiënt dient hierover geïnformeerd te
worden. Voor aanvang is een raadpleging van de tandarts
nodig. Electieve dentoalveolaire procedures worden niet
aanbevolen. Wanneer tandproblemen ontstaan, geniet een
niet-chirurgische aanpak de voorkeur en is perioapicale of
peridontale chirurgie niet aangewezen.
Eens de diagnose osteonecrose van de kaak bewezen is,
dient stoppen van bisfosfonaten overwogen te worden.
Behandeling met hyperbare zuurstof is geen vaststaande
therapie. Andere experimentele behandelingen zijn to-
pisch ozon, intralesionaal aangebrachte beenmergstam-
cellen of toevoeging van pentoxifylline of tocoferol aan
antibiotica.
oNdErzoEk
Er is duidelijk nog behoefte aan extra onderzoek naar os-
teonecrose van de kaak, zowel klinisch als fundamenteel.
Op klinisch vlak valt er nog meer te weten te komen over
de eigenlijke incidentie van osteonecrose, de risicofactoren
en de invloed van het doseerschema. Verder zou het nut-
tig zijn oversuppressie van de botombouw beter te kunnen
monitoren, het diagnostische en prognostische resultaat
te verbeteren, iets te doen aan de suboptimale opties voor
preventie en behandeling en aan het resultaat van tandheel-
kundige behandelingen.
Voor fundamentele research is er in elk geval een noodzaak
van betere diermodellen. Het effect van bisfosfonaten op
de homeostase van de mandibula en maxilla vraagt nog
om verdere opheldering. In het bijzonder is er meer ken-
nis nodig over het effect op beenmergcellen met inbegrip
van macrofagen, over de mechanismen van wondheling op
moleculair en cellulair niveau en over de relatie tussen an-
giogenese enerzijds en osteoclastogenese en botresorptie
anderzijds. Ook over de rol van infectie, trauma en inflam-
matoire cellen is er meer onderzoek vereist.
LaNgdurIgE THErapIE mET BISfoSfoNaTEN
EN aTypISCHE dIafySaIrE fEmurfraCTurEN
Jean-Pierre Devogelaer (Clin. Univ. St-Luc, Brussel) be-
sprak, geïllustreerd met een casus, wat de invloed kan zijn
van langdurig gebruik van bisfosfonaten en het optreden
van atypische diafysaire fracturen van het femur.
Atypische fracturen zijn niet altijd te wijten aan bisfosfo-
naten. Het kan ook gaan om vermoeidheidsfracturen, om
looserzones bij osteomalacie of om stressfracturen bij de
ziekte van Paget.
De taskforce van de American Society for Bone and Mineral
Research
heeft in 2013 de definitie van atypische femur-
fracturen bijgesteld (25).
Het is daarbij noodzakelijk dat de fractuur langs de femo-
rale diafyse gelokaliseerd is, van juist distaal van de tro-
chanter major tot juist proximaal van de supracondylaire
femurverbreding.