lage ziekteactiviteit bij reumatoïde artritis. In veel gevallen zal een korte inductietherapie met een biological in combinatie met methotrexaat volstaan om een lage ziekteactiviteit of remissie te behouden tijdens een vervolg- behandeling met methotrexaat in monotherapie. Dat leert de OPTIMA-studie waarvan de resultaten verschenen in The Lancet. toïde artritis. Daarnaast werd aangetoond dat het tijde- lijk opstarten van een biological met snel bereiken van een klinisch doel zoals remissie of lage ziekteactiviteit gewrichtsbeschadiging beperkt en de functionaliteit ten goede komt. Toch is er weinig eenduidige informatie over het meest effectieve gebruik van biologicals, zoals het idea- le tijdstip om ermee te starten en de potentiële gevolgen van een latere onderbreking van deze therapie. Om hierop een beter zicht te krijgen, werd de OPTIMA- studie (Optimal Protocol for Treatment Initiation with Methotrexate and Adalimumab) opgezet. De bedoeling hiervan was de klinische, radiografische en functionele uitkomsten te evalueren van de verschillende therapeu- tische benaderingen bij patiënten met vroege reumatoïde artritis (< 1 jaar). Concreet testten de onderzoekers de hy- pothese dat onder patiënten die een stabiele lage ziekteac- tiviteit bereikten, zij die initieel de combinatie adalimu- mab plus methotrexaat gekregen hadden, betere klinische en radiografische uitkomsten zouden tonen dan patiënten die alleen methotrexaat toegediend kregen. De OPTIMA-studie liep op 161 plaatsen wereldwijd tus- sen december 2006 en augustus 2010. De deelnemende patiënten (n = 1.032) hadden voorheen geen methotrexaat gekregen. Na randomisatie kregen ze methotrexaat plus ofwel adalimumab (n = 515) ofwel placebo (n = 517) gedu- rende 26 weken. Patiënten uit de groep met adalimumab plus methotrexaat die in week 22 en 26 een stabiele lage ziekteactiviteit vertoonden (DAS28 <3,2), werden opnieuw gerandomiseerd naar voortzetting van adalimumab of naar methotrexaat plus placebo gedurende opnieuw 52 weken. Patiënten die een lage ziekteactiviteit bereikten onder methotrexaatmonotherapie, kregen deze therapie verder. Wie onvoldoende respons had onder methotrexaat, kreeg tijdens een tweede periode methotrexaat plus adali- mumab. Het primaire eindpunt was een DAS 28-score < 3,2 in week 78, gecombineerd met de afwezigheid van radiogra- fisch bevestigde ziekteprogressie tussen het startmoment en week 78. In de groep met adalimumab plus placebo Van hen werden er 105 gerandomiseerd voor de voort- zetting van adalimumab. In de groep met placebo plus methotrexaat kregen de 112 deelnemers die een stabiele lage ziekteactiviteit bereikten, verder monotherapie met methotrexaat. De bevindingen van deze studie suggereren dat bij de meeste patiënten met vroege reumatoïde artritis, die een stabiele lage ziekteactiviteit bereiken binnen de zes maanden na de opstart van adalimumab plus metho- trexaat, de goede respons behouden blijft, zowel klinisch, functioneel als structureel. Dat geldt ook wanneer adali- mumab onderbroken wordt. Dat suggereert dat een korte inductietherapie met een biological in combinatie met methotrexaat kan volstaan om een lage ziekteactiviteit of remissie te behouden tijdens een vervolgbehandeling met methotrexaat in monotherapie. Deze bevindingen hebben belangrijke implicaties voor de patiëntenzorg, en voor de economische aspecten van de behandeling van reumatoïde artritis met dure biologicals. Mogelijk kunnen ze leiden tot het herbekijken van de bestaande therapieschema's. Uit de studie blijkt ook dat de introductie van een biolo- gical na een onvoldoende respons op methotrexaat een verantwoorde strategie is. Het suggereert dat een treat-to- target-benadering vroeg in het ziekteverloop kan resulte- ren in uitstekende uitkomsten van reumatoïde artritis, ook al was er onvoldoende klinische en structurele respons op een initiële behandeling met klassieke DMARDS's. the basis of achievement of stable low disease activity with adalimumab plus methotrexate or methotrexate alone: the randomised controlled oPTima trial. lancet 2014;383:321-32. |