merken aanwezig te zijn. Die vijf majeure kenmerken zijn: - De fractuur is geassocieerd met een minimaal of geen schuin worden bij verdere progressie mediaal door het femur. Onvolledige fracturen tasten enkel de laterale cortex aan. - Een gelokaliseerde periosteale of endosteale verdik- de fractuurplaats (breaking of flaring). maar die worden soms geassocieerd met dergelijke frac- turen. Het betreft dan: - een gegeneraliseerde toename van de corticale dikte en staat die in functie van de duur van de behandeling (Tabel 2) (26). ten weegt dus veel sterker door dan het risico op atypische fracturen in de eerste vijf tot tien jaar van de behandeling. De gunstige invloed van bisfosfonaten op de kans op een fractuur door osteoporose vermindert traag na stoppen van de behandeling, het effect ervan blijft namelijk lang durig nawerken. Het risico op atypische fracturen lijkt echter snel af te nemen na stopzetting. Om die reden zou een `drug holiday' van één tot twee jaar overwogen kunnen worden na een behandeling van drie tot vijf jaar, met uitzondering van patiënten met een zeer hoog fractuurrisico (27). IS Er EEN vErSCHIL TuSSEN BIjWErkINgEN vaN BISfoSfoNaTEN EN dENoSumaB? zijn uiteenzetting denosumab, een RANKL-inhibitor, met klassieke bisfosfonaten. Zowel het werkingsmechanisme, aan bod. antilichaam dat specifiek is voor haar enige target, de RANK-ligand, die op zijn beurt zeer specifiek is voor de vorming en activering van osteoclasten. Door binding van denosumab aan de RANK-ligand wordt de binding van die RANK-ligand aan RANK-receptor verhinderd. Daardoor wordt de vorming van gedifferentieerde osteoclasten uit osteoclastprecursors tegengegaan. En ook de activering van osteoclasten en de overleving ervan worden geïnhi- beerd (28). De distributie van bisfosfonaten en denosumab is ver- schillend. Bisfosfonaten worden geabsorbeerd ter hoogte van het botoppervlak op gebieden met botombouw, waar ze door osteoclasten geïncorporeerd worden. Denosumab circuleert in het bloed en in extracellulair vocht, waaronder ook het botweefsel, zowel trabeculair als corticaal (29). zale osteoporose is dubbelblind en placebogecontroleerd onderzocht bij bijna 8.000 vrouwen, over een periode van drie jaar, in combinatie met calcium en vitamine D (30). In de groep met de actieve behandeling (halfjaarlijks 60mg denosumab) trad bij 2,3% een radiografische wervelfrac- tuur op (het primaire eindpunt), in de placebogroep was dit 7,2% (risk ratio: 0,32; p < 0,001). Ook op heupfractuur en niet-vertebrale fractuur was het effect van denosumab significant. In een tweede, open fase, wordt de actieve behandeling in de twee studiearmen gedurende zeven jaar voortgezet. Na een totale behandeling van acht jaar bleek het gunstige effect op de lumbale botmineraaldensiteit groter in de stu- diearm die de gehele tijd met denosumab behandeld was geweest (31). Er bestaan geen direct vergelijkende studies tussen deno- sumab en zoledronaat bij postmenopauzale osteoporose, wat studies uitgevoerd bij kankerpatiënten extra interes- sant maakt. metastasen, in een veel hogere dosis van 120mg om de vier weken. Deze studies zijn thans volledig beëindigd en denosumab is geregistreerd voor de preventie van com- plicaties van botmetastasen bij patiënten met gevorderde vaste tumoren. Dit gebeurde met name bij patiënten met borstkanker, prostaatkanker en met andere solide tumo- ren of multipel myeloom. Denosumab werd in deze studies direct vergeleken met 4mg zoledronaat om de vier weken (32-34). Denosumab bleek superieur ten opzichte van zo- ledronaat ter preventie van skeletgerelateerde events bij |