vloeien (7, 8). Deze tumoren kunnen haarden van verkal- king vertonen (10). De chondrocyten zijn klein, hebben kleine, ronde, regelmatige kernen (meestal één enkele kern) en gelijken op de chondrocyten die in niet-tumoraal kraakbeen worden teruggevonden (10-12). Er zijn weinig of geen mitosen. De mate van cellulariteit kan sterk varië- ren naargelang de ligging van de tumor en de leeftijd van de patiënt en ook binnen de tumor zelf. Daarom is het bij histologisch onderzoek toch vaak moeilijk om het onder- scheid te maken tussen een goedaardige en een kwaadaar- dige kraakbeentumor (enchondroom versus graad 1-chon- drosarcoom). Om die reden raden pathologen aan om de klinische informatie te correleren met de radiografische bevindingen en om vooral voort te gaan op de topografie van het letsel in plaats van op het histologische aspect. Therapeutische onthouding is de regel zolang het enchon- droom geen symptomen veroorzaakt. Als er symptomen fractuur), is een chirurgische behandeling aangewezen: curettage en daarna opvulling van de holte met autotrans- plantatie van spongieus botweefsel of botvervangingsma- teriaal (13) (Figuur 7). Het recidiefpercentage uitgaande van de periferie van het initiële letsel is laag en hangt af van de kwaliteit van de behandeling van de wanden van het chondroom bij de primaire curettage. De prognose van een enchondroom, afgezien van de ortho- pedische problemen in het geval van een pathologische fractuur en eventuele recidieven na behandeling, hangt vooral af van het risico op transformatie tot een sarcoom. Een solitair enchondroom van de extremiteiten wordt zelden of nooit kwaadaardig. chondrodysplasie. Die niet-erfelijke botdysplasie wordt a: T1-gewogen beelden. Bemerk het T1- a: distaal in de middenhandsbeentjes. |