background image
29 maart 2012
|
Medi-Sfeer 390
| 33
gAstro news
MS7026N
Plasmaconcentratie van
TNF-alfa-antagonisten
op het einde van het
toedieningsinterval:
wanneer en voor wie?
Dominique-Jean Bouilliez
Een variabel maar significant aantal patiënten met de ziekte van Crohn die
een langetermijnbehandeling met infliximab krijgen, reageert mettertijd
minder goed op de behandeling, zoals werd aangetoond in een recente
literatuurreview (3). Dat kan positief worden bekeken (infliximab werkt lang,
hoe kunnen we het verlies van respons aanpakken?) of negatief (jaarlijks
reageert meer dan 10% van de patiënten niet meer op de behandeling en de
prognostische betekenis daarvan is nog niet bekend, want volgens de gastro-
enteroloog is er geen duidelijk alternatief voor TNF-alfa-antagonisten). Dat
fenomeen beperkt zich niet tot infliximab, maar werd ook aangetoond met
adalimumab (4). Voor dat product weten we nog niet formeel hoe we de
dalspiegels van adalimumab moeten volgen (5). We weten ook dat de impact
beperkt is als de antistoftiter laag is (ook al omdat de antistoffen kunnen
verdwijnen), terwijl een hoge antistoftiter gepaard gaat met een verlies van
respons en ernstige reacties op het infuus.
>
>
Dalspiegels, wat
kunnen we daarmee
doen?
Immunogeniciteit is een progressief feno-
meen dat zich kan uiten in afwezigheid van
antistoffen, tijdelijke aanwezigheid van anti-
stoffen en een stijging van de antistoftiter in
de tijd. Dat verklaart waarom we in sommige
gevallen de antistoftiter kunnen verlagen en
de immunogeniciteit kunnen verminderen
door de timing van het infuus aan te passen.
De doeltreffendheid van infliximab bij de ziekte van Crohn is ruimschoots
bewezen. De ervaring heeft geleerd dat de dalspiegels significant hoger zijn
als infliximab samen wordt toegediend met azathioprine dan in monotherapie
(6). Dat gunstige effect werd sindsdien bevestigd (7). Er bestaat overigens een
uitstekende correlatie tussen het behoud van respons op infliximab en de dal-
spiegels (p < 0,0001) en de vorming van antistoffen (p < 0,001) (8). "Met ada-
limumab werden grosso modo dezelfde resultaten behaald, ook al zijn er nog
niet zoveel gegevens."
In een substudie van de ACCENT-studie werd aangetoond dat de gemiddelde
dalspiegel van infliximab bij patiënten met een ziekte van Crohn met een aan-
houdende respons 4,0µg/ml bedroeg na 14 weken (4) (tegen 1,9 in het omge-
keerde geval, p = 0,0331). Een cut-off van 3,5µg/ml was een sterke voorspeller
van een aanhoudende respons na 54 weken (39,2% tegen 17,7%, p = 0,0042)
(9). Eenzelfde vaststelling bij colitis ulcerosa (
Tabel 1) (10). Dat is logisch gezien
de ervaring van de reumatologen, die hebben aangetoond dat een lage concen-
tratie van infliximab vaak gepaard gaat met een hoge antistoftiter (11).
Ook al zijn er sterke individuele variaties, dan nog zouden de dalspie-
gels van infliximab na 14 weken tussen 3 en 7µg/ml moeten liggen
om een aanhoudende respons te verzekeren (12). De dalspiegels van
adalimumab zouden na 4-12 weken tussen 6 en 9µg/dl moeten liggen (4).
Als de spiegel 5 blijft, kan trouwens overwogen worden om infliximab
stop te zetten (7). Stopzetting moet met de patiënt worden besproken als
de spiegels tussen 1 en 5 liggen. Als de spiegel < 1 is, moet de dosering
van infliximab echter worden verhoogd (7). Een aanpassing van de do-
sering (verhoging van de dosis of verkorting van het toedieningsinterval)
verhoogt de dalspiegels sterk (13). Als de spiegel onmeetbaar laag is,
moeten antistoffen worden opgespoord (7). In geval van een therapeu-
tisch venster is een vroege hoge infliximabspiegel ook een voorspeller
van succes (14).
>
>
Conclusie
"De verhouding tussen de dalspiegels en de vorming van antistoffen is een
dynamisch fenomeen dat nog niet in prospectieve studies werd onderzocht.
Het is dan ook logisch om de dalspiegels vroeg te meten om de respons op
lange termijn te voorspellen, voor de dosering wordt verlaagd in geval van
aanhoudende respons, bij verlies van respons of in geval van een (vermoe-
delijke) reactie op het infuus en zeer vroeg als de behandeling wordt hervat."
Referenties
*
Personalizedmedicine:optimizinganti-TNFtherapies(throughlevels)
1.
BaertF,etal.NEnglJMed2003;348(7):601-8.
2.
FarrellR,etal.Gastroenterology2003;124(4):917-24.
3.
GisbertJP,PanésJ.AmJGastroenterol2009;104(3):760-7.
4.
KarmirisK,etal.Gastroenterology2009;137(5):1628-40.
5.
WolbinkG,etal.CurrOpinRheumatol2009;21(3):211-5.
6.
ColombelJ,etal.NEnglJMed2010;362(15):1383-95.
7.
DrobneD,etal.DDW2011.Abstract#279.
8.
SteenholdtC,etal.ScandJGastroenterol2011;46(3):310-8.
9.
CornillieF,etal.UEGW2011.Abstract#P919.
10. AriasM,etal.UEGW2011.Abstract#P0953.
11. DucourauE,etal.ArthritisResTher2011;13(3):R105.
12. VermeireS,etal.Gut2007;56(9):1226-31.
13. VermeireS,etal.DDW2010.Abstract#OP373.
14. BaertF,etal.DDW2011.Abstract#280.
"Het eerste artikel dat de aandacht heeft gevestigd op de problemen van immunogeniciteit op lange termijn bij gebruik van TNF-alfa-antagonisten, dateert
van 2003
(1), zegt Filip Baert (HH Roeselaere). Onmiddellijk daarna werd een ander artikel gepubliceerd, waarin werd aangetoond dat toediening
van hydrocortison de antistoftiter tegen infliximab verlaagt (2). Dat is dus niet recent. Maar het fenomeen was niet goed bekend en niet goed begrepen. Dat
verklaart waarom de behandeling ervan nog niet gestandaardiseerd is en waarom het nog niet formeel wordt vermeld in de SPK van infliximab."

Hoe pakken we dat probleem nu aan? En wat is het belang van de spiegels op het einde van het toedieningsinterval (dalspiegels)*?
Tabel 1: De dalspiegel heeft een voorspellende waarde.
Mediane dalspiegel bij
patiënten die de behandeling
hebben stopgezet
Mediane dalspiegel
bij patiënten die de
behandeling voortzetten
p-
waarde
W2
21,8 (9,0-26,7)
24,6 (16-36,2)
0,02
W6
12,1 (6,4-21,2)
18,8 (11,6-25,2)
0,007
W14
5,1 (1,9-7,2)
7,5 (3,9-9,8)
0,04
W30
2,5 (0,3-6,1)
6,0 (2,4-9,1)
0,01
W54
0,3 (0,3-3,6)
4,9 (1,7-8,2)
0,01
Dr. Filip Baert (HH Roeselaere)