voudig en geeft een idee over de te verwach- ten overleving (5). Dat is dus waarschijnlijk de classificatie die in de dagelijkse praktijk het nuttigst is bij de keuze van de behande- ling: chemotherapie, gerichte behandeling of behandeling met radio-isotopen. Wat chemotherapie betreft, zijn de zaken niet eenduidig. Er zijn wel veel klinische studies uitgevoerd, maar die waren vaak van slechte kwaliteit en werden uitgevoerd bij een klein aantal patiënten, zonder randomisatie, zonder duidelijke definitie van respons en non-respons ... De enige situatie waarin de zaken wat dui- delijker lijken, is bij een weinig gedifferentieerde NET. Bij andere vormen van NET resulteerde een combinatie van fluoro-uracil, doxorubicine en streptozotocine in een verbetering van de pro- gressievrije overleving (PFS) en de totale overle- ving bij de responders (6), maar gezien het lage responspercentage moeten we toch opteren voor nieuwe geneesmiddelen (7) die inwerken op de somatostatinereceptoren, de angiogenese en mTOR. Somatostatinereceptoren (en vooral SST2) zijn een belangrijke target. Ongeveer 80% van de GET-NET (Gastroenteropancreatic neuroendocri- ne tumors) brengt die receptoren tot expressie en die expressie is synoniem met een betere PFS en een betere totale overleving ( LAR, een somatostatineanaloog dat aanvan- kelijk werd gebruikt om een carcinoïdsyn- droom te behandelen, voor het eerst een an- tiproliferatief effect verkregen dat verder reikt dan louter controle van de symptomen (9). Dat effect treedt zeer snel in, maar de totale overleving verbetert er niet mee. De studie was echter niet ontworpen om een effect op de totale overleving aan te tonen. Angiogeneseremmers zijn ook een logische keuze omdat deze tumoren zeer sterk gevasculariseerd zijn. Daarom werd uitgevoerd met sunitinib, waarin een verbetering van de progressievrije overleving en de totale overleving werd aangetoond ( gezet. De behandeling had een gunstig effect in alle subgroepen. Gunstige effecten werden ook waargenomen met everolimus, een mTOR-rem- mer (11): de curven van de progressievrije over- leving gaan zeer snel uit elkaar, de overlevings- curven echter niet "omdat een cross-over was toegestaan in geval van progressie", merkt Alain Hendlisz op. Opnieuw werden gunstige effecten behaald in alle onderzochte subgroepen. Net zoals met sunitinib waren er geen verrassingen wat de bijwerkingen betreft. Everolimus blijkt echter duidelijk minder goed te werken bij niet- pancreatische tumoren (12). Een combinatietherapie met bijvoorbeeld temo- zolomide is misschien toekomstmuziek (13). PRRT (Peptide Receptor Radionuclide Therapy) met een sterke expressie van SSTR2. Daarover heeft Alain Hendlisz het niet gehad omdat dat het onderwerp was van een andere communicatie. GEP-NET. Chemotherapie zou echter wel nuttig kunnen zijn in combinatie met nieuwe biologische geneesmiddelen als de tumor resistent is tegen die producten. rende tumor) en de tumor (in geval van een niet-secernerende tumor). Het nut van een combinatie met biologische geneesmidde- len moet nog worden onderzocht. pie bij een goed gedifferentieerde P-NET. differentiatie (1), hun graad (2), hun ligging (3) en hun TNM-stadium (4). Een gesprek met dr. Alain Hendlisz (Bordet Instituut), die ons nuttige therapeutische tips geeft. somatostatinereceptoren (rechts) en de progressievrije overleving en de totale overleving. otale o er otale o er r og essievr er r og essievr er |