ging van de protrombinetijd en de aPTT. Deze tests vormen overigens een belangrijke prognostische factor en worden dan ook opgenomen in verschillende evaluatietools, zoals de criteria van het King's College, die worden gebruikt bij acute leverinsufficiëntie, de Child Pugh- of de MELD-score (1). zoals wordt vastgesteld bij cirrose, gepaard gaat met een verhoogd risico op bloedingen. In verschillende referentiewerken over hematologie wordt cirrose ingedeeld bij de verworven stollingsstoornissen; de auteurs me- nen overigens dat een verlengde protrombinetijd bij patiënten met cirrose wijst op een verhoogd risico op bloedingen (2). Is dat zo? coagulatie te evalueren, in het bijzonder het feit dat met deze tests niet de volledige coagulatiecascade kan worden onderzocht, hebben geleid tot de ontwikkeling van andere tests, zoals de trombinegeneratietest die een beter beeld van de hemostase geeft (3). resultaat kunnen hebben op een trombinegeneratietijd en tegelijk afwij- kende resultaten op conventionele tests zoals de protrombinetijd of de INR (4). Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat cirrose niet enkel gepaard gaat met een afname van de stollingsfactoren maar ook van de antistollingsfactoren. "Ons lichaam streeft naar een evenwicht in deze situatie, maar dat evenwicht is heel delicaat", benadrukt Jan Schouten. De patiënt kan dus zowel naar trombose als naar bloeding evolueren ( binetijd de duur van een bloeding na een leverbiopsie niet kan worden worden beschouwd als predictief voor de afwezigheid van bloeding. De afname van de transfusiebehoeften bij getransplanteerde patiënten in de loop van de voorbije decennia houdt waarschijnlijk meer verband met de verbetering van de chirurgische technieken dan met de reductie van de protrombinetijd (6). herzien. De onderzoekers vergeleken geactiveerde recombinante factor VII met een placebo bij 245 cirrotische patiënten die waren opgenomen vanwege een bloeding van het bovenste gedeelte van het spijsverte- ringskanaal (7). Zoals hierboven vermeld, wordt geactiveerde factor VII beschouwd als een doorslaggevend element in de coagulatiecascade. Men zou dus een duidelijke afname van de bloedingen kunnen verwach- ten in de groep die factor VIIa kreeg, maar dat was niet het geval. Een vaststelling die lijkt te bevestigen dat het de portale hypertensie en niet de coagulatie is die bloedingen van het bovenste gedeelte van het spijs- verteringskanaal in de hand werkt bij cirrosepatiënten. bosen. Ook dit concept lijkt fout te zijn. Het plasma van cirrotische patiën- ten is resistent tegen antistollingsfactoren en de trombogeniciteit ervan is vergelijkbaar met die van patiënten met een C-proteïnedeficiëntie (8). Een vaststelling die lijkt te worden bevestigd door een in Denemarken uitgevoerde case-controlstudie, die uitwijst dat cirrose is geassocieerd met een hoog relatief risico op veneuze trombose (9). aan de ernst van de leveraantasting: ze bedraagt 1% in geval van gecom- penseerde cirrose maar schommelt tussen 8 en 25% bij kandidaten voor een transplantatie (10). Patiënten met een leveraandoening onder hemodialyse hebben door- gaans enkel baat bij lichte anticoagulatie, of krijgen geen enkele antistol- lingsbehandeling om trombose van het hemodialysecircuit te voorkomen. Dit beleid moet misschien worden herzien omdat trombosen van het hemofiltratiecircuit vaak voorkomen in geval van leverfalen (11). patiënten, met als gevolg dat de afname van stollingsremmende factoren wordt tegengegaan. Bij cirrotische patiënten is het evenwicht tussen stollingsbevorderende en stollingsremmende factoren precair. De situatie kan omslaan naar zowel trombose als bloeding. patiënten niet worden geëvalueerd. De coagulatie lijkt geen rol te spelen in bloedingen van het bovenste gedeelte van het spijsverteringskanaal bij patiënten met cirrose. |