background image
ACTUALITéS MéDICALES
MEDI-
SfEEr
395
45
14 JUNI 2012
GENEESKUNDE
Er bestaan verschillende definities van
verslaving. De meest nauwkeurige lijkt
momenteel die van de DSM-V te zijn (zie
kader). Die heeft wel het nadeel dat ze niet
specifiek is voor alcohol maar voor alle
psychoactieve middelen.
Bij zware gebruikers is tegenwoordig veel
meer aandacht voor de schade die door
de alcohol wordt veroorzaakt dan voor de
preventie van het gebruik ervan. Dit heeft
geleid tot de ontwikkeling van bepaalde
cognitieve strategieën, gebaseerd op het
principe van de `niet-onthouding'. Het
meest gekende, MM (Moderation Manage-
ment
), is een programma in 9 stappen, geba-
seerd op gedrags- en cognitieve strate gieën
(2), waarin het gebruik wordt aanvaard of
getolereerd en waarbij door de persoon
zelf bepaalde grenzen worden gehanteerd.
Dit concept is gebaseerd op het feit dat
het aanbieden van keuzes aan de gebruiker
zijn motivatie om te veranderen, verhoogt,
ongeacht of hij de richting uitgaat van con-
trole dan wel van een - minstens tijdelijke -
volledige stopzetting.
Deze benaderingen
­ `risicoreductie' en
`gecontroleerd gebruik' -
vormden de basis voor de
herziening van de DSM
In de DSM-V worden misbruik en afhanke-
lijkheid gegroepeerd in één categorie omdat
de term `afhankelijkheid' werd beschouwd
als een bron van verwarring met lichame-
lijke afhankelijkheid, die gepaard gaat met
onthoudings- en tolerantieverschijnselen
die niet specifiek zijn voor verslaving; daar-
voor zijn ze `noch noodzakelijk, noch toe-
reikend'. Dankzij deze benadering konden
de verschijnselen craving en controleverlies
weer in het centrum van het concept `ver-
slaving' worden geplaatst. De effecten van
acute of chronische intoxicatie komen dan
weer aan bod in een ander hoofdstuk van
de DSM-V. Het belang van craving wordt
tegenwoordig door iedereen erkend om-
dat deze hardnekkige drang jaren na een
geslaagde behandeling weer kan opdui-
ken. Craving kan zich op uiteenlopende
manieren manifesteren.
Op neurobiologisch vlak spelen de belo-
ningssystemen in de hersenen een rol, en
in het bijzonder de meso-fronto-limbische
DSM-V: StoornIS VerbonDen aan het
gebruIk Van pSychoactIeVe MIDDelen
Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat klinisch significante beperkingen
of lijden veroorzaakt zoals blijkt uit ten minste 2 van de volgende tekens die zich in de loop
van een periode van 1 jaar voordoen.
1. Herhaaldelijk gebruik van het middel leidt tot een onvermogen om te voldoen aan
belangrijke verplichtingen op het werk, op school of thuis (bijvoorbeeld: herhaaldelijk
afwezig zijn of slecht presteren op het werk in samenhang met het gebruik van het
middel, herhaaldelijke, met het middel samenhangende afwezigheden, schorsing of
verwijdering van school, verwaarlozing van kinderen of het huishouden).
2. Herhaaldelijk gebruik van het middel in situaties waarin dat lichamelijk gevaarlijk is
(bijvoorbeeld: autorijden of bedienen van een machine terwijl men onder invloed van
het middel is).
3. Het gebruik van het middel wordt voortgezet ondanks aanhoudende of terugkerende
problemen op sociaal of intermenselijk vlak, veroorzaakt of verergerd door de effecten
van het middel (bijvoorbeeld: ruzies met de echtgeno(o)t(e) over de gevolgen van de
intoxicatie, vechtpartijen).
4. Tolerantie, zoals gedefinieerd door ten minste één van de volgende criteria:
­ een behoefte aan duidelijk toenemende hoeveelheden van het middel om de
intoxicatie of de gewenste effecten te bereiken;
­ een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheden
van het middel.
5. Onthoudingsverschijnselen, zoals blijkt uit ten minste één van de volgende criteria:
­ het voor het middel karakteristieke onthoudingssyndroom;
­ hetzelfde middel (of een nauw hiermee verwant middel) wordt gebruikt om
onthoudingsverschijnselen te verlichten of te vermijden.
6. Het middel wordt vaak in grotere hoeveelheden of gedurende een langere tijd gebruikt
dan gepland.
7. Er zijn een aanhoudende wens of weinig succesvolle pogingen aanwezig om het gebruik
van het middel te verminderen of in de hand te houden.
8. Er gaat veel tijd naar activiteiten die nodig zijn om aan het middel te komen, het te
gebruiken of van de effecten ervan te herstellen.
9. Belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding worden
opgegeven of verminderd vanwege het gebruik van het middel.
10. Het gebruik van het middel wordt voortgezet ondanks de aanwezigheid van
hardnekkige of terugkerende lichamelijke of psychologische problemen die
waarschijnlijk worden veroorzaakt of verergerd door het middel.
11. Aanwezigheid van craving of een sterk verlangen of hevige drang om een middel te
gebruiken.
DSM-V: graaD Van ernSt
Graad van ernst
Matig-ernstig: 2 tot 3 positieve criteria
Ernstig: 4 of meer positieve criteria
Lichamelijke afhankelijkheid
Tekens van tolerantie of onthouding (punt 4 of 5 aanwezig)
Geen lichamelijke afhankelijkheid
Geen tekens van tolerantie of onthouding (geen punt 4 of 5 aanwezig)
De evolutie nader bepalen
­ Vroege volledige remissie
­ Vroege gedeeltelijke remissie
­ Langdurige volledige remissie
­ Langdurige gedeeltelijke remissie
­ Onder behandeling met agonisten
­ Onder toezicht staan