background image
MEDI-
SfEEr
395
59
14 JUNI 2012
CAHIER
PRéVENTION
KATERN
AGEING
KATERN
AGEING
Casus 5: hoor je niet dat mijn man
euthanasie vraagt?
Een 80-jarige man werd opgenomen op de palliatieve eenheid
vanuit de dienst neurochirurgie. Hij was gediagnosticeerd met een
hersentumor, waardoor hij afasie vertoonde. Tijdens de opname
op de palliatieve eenheid was het moeilijk met patiënt te commu-
niceren en was het moeilijk om juist te achterhalen wat de patiënt
wenste. Uit zijn lichaamstaal leidde het verzorgend en behande-
lend team af dat patiënt zich niet in distress bevond.
De familie had het echter zeer moeilijk met de situatie en eiste
dat er euthanasie zou worden uitgevoerd. De patiënt had in het
verleden een wilsverklaring getekend en de familie dacht dat dit
een voldoende voorwaarde was om de euthanasieprocedure op te
starten. Er werd uitgelegd dat de patiënt zich niet in een onom-
keerbaar coma bevond en dat deze procedure niet kon starten. Met
de patiënt werden verschillende gesprekken door verschillende
artsen gevoerd, ook in het bijzijn van de familieleden, doch er kon
geen vaststaand besluit worden geformuleerd met betrekking tot
de vraag van de patiënt. Aan de familie werd meegedeeld dat de
euthanasieprocedure niet kon worden uitgevoerd. Op vraag van de
familie werd de patiënt getransfereerd naar een andere zorgsetting.
Deze casus toont hoe moeilijk het kan zijn bij patiënten met neu-
rologische klachten om hun juiste wensen te kennen. Indien men
als arts niet overtuigd is van de wensen van de patiënt, beschermt
de huidige wetgeving ook de arts, die niet gedwongen kan worden
om tegen zijn geweten euthanasie uit te voeren. In dit geval moet
hij de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon dit tijdig laten
weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht.
De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet, op
verzoek van de patiënt of de vertrouwenspersoon, het medische
dossier van de patiënt meedelen aan de arts die is aangewezen
door de patiënt of de vertrouwenspersoon.
Conclusie
De euthanasiewetgeving in België heeft de rechtspositie van de
arts en van de patiënt rond de vraag naar euthanasie klaarder
gesteld. Toch zijn er nog vele werkpunten rond deze wet.
Eerst en vooral dienen de voorwaarden waarbij een euthana-
sieprocedure kan worden opgestart bij het brede publiek maar
ook bij de professionele hulpverlener een betere bekendheid te
krijgen. Op dit ogenblik zijn er nog onduidelijkheden over wat
kan en wat niet kan. Hiervoor dient de huidige informatie zoals
bijvoorbeeld de brochure "Iedereen heeft recht op een waardig
levenseinde" (www.leif.be) van de Leifartsen meer verspreid en
bekend te raken.
Daarnaast is het van belang dat men uitklaart dat er geen recht is
op euthanasie, maar wel op het opstarten en doorlopen van de eu-
thanasieprocedure. Indien de procedure doorlopen is en aan alle
voorwaarden voldaan is, kan de arts het leven van de patiënt op
legale wijze beëindigen. Indien aan de voorwaarden niet voldaan
is, kan er geen euthanasie binnen het wettelijke kader worden uit-
gevoerd.
Het is ook van belang dat het brede publiek weet dat een arts niet
verplicht is euthanasie uit te voeren tegen zijn geweten in.
De waarde van een wilsverklaring van euthanasie dient te worden
uitgelegd. Het is niet zo dat deze wilsverklaring kan worden in-
geroepen bij een patiënt die zich in een medisch geïnduceerd en
reversibel coma bevindt.
Ten slotte zijn er nog punten waar de wet geen uitsluitsel geeft
zoals euthanasie bij kinderen, bij dementen, of bij mensen met een
voorafgaande wilsverklaring, die hun wensen niet meer kunnen
uiten, maar die zich niet in een onomkeerbaar coma bevinden.
Referentie
1.
Ministerie van Justitie. Wet betreffende de euthanasie. Belgisch Staatsblad 2002; 28515-
28520.